Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [19]Door welke ons [20]de grootste en dierbare beloften [21]geschonken zijn, opdat gij [22]door dezelve [23]der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, [24]nadat gij ontvloden zijt [25]het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid. 19. Of om welke; namelijk hiervoor genoemde weldaden Gods. Anderen lezen door welken; namelijk Jezus onze Heere. 20. Namelijk overmits daardoor het allergrootste en dierbaarste goed, namelijk de eeuwige zaligheid beloofd wordt, en dat het de allerhoogste God is, die niet liegen kan, die het belooft. 21. Dat is, uit genade gedaan, en het beloofde goed uit genade gegeven; zie voren vs.3. 22. Namelijk voorverhaalde weldaden en beloften. 23. Dat is, zodanige goddelijke eigenschappen, die den schepselen kunnen medegedeeld worden, en waarin het evenbeeld van God bestaat, als daar Zijn goedheid, heiligheid, wijsheid, heerlijkheid en dergelijke andere; Ef.4:23,24; Kol.3:10. Want anderszins kan het wezen van God zelf geen schepselen medegedeeld worden. 24. Of zo gij maar ontvloden zijt. 25. Namelijk dat den ongelovigen en ongoddelijken zal overkomen; en hier wordt het verderf gesteld tegen de heerlijkheid, gelijk ook de begeerlijkheid tegen de deugd, vs.3. Anderen verstaan het van de verdorvenheid der menselijke natuur.